Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
Moor. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
Moor, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
Moor in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
Moor is hier. De definitie van het woord
Moor zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
Moor, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
- Middeleeuws Nederlands Moor. In de betekenis van 'moslim' (met hoofdletter Moor, mv Moren), is deze etnoniem voor het eerst aangetroffen in 1250, en is ontleend aan literair Latijn Mauri, een geografische benaming voor de Berbersprekende volkeren van Noordwestelijk Afrika, ook geleend in de meeste Europese talen, vergelijk Oudfrans (1176-81) Mor ‘persoon afkomstig uit Mauritanië’ (modern Maure), Spaans moros, Italiaans Mori. [1]. De moderne staat Mauritanië dankt zijn naam aan de Frans coloniale administrateur Xavier Coppolani, die op 27 december 1899 bij decreet de benaming Mauritanie Occidentale ('Westelijk Mauritania') invoerde.[2]
- In de secundaire betekenis van 'persoon, Afrikaan met een donkere huidskleur', is moor afkomstig uit het volkslatijn *mōrus, vergelijk Middelfrans (13e eeuw) (bijvoeglijk) 'donkerbruin', (1573) more ‘neger, zwart persoon’, Italiaans moro 'zwart' (van mensen en paarden). [1] [3] Voor het eerst aangetroffen in 1200 in Alexanders geesten, van Jacob van Maerlant, zie de vindplaats hieronder. Ook metonymisch als moor (in kleine letter) 'hebbende de kleur van een Moor, donkerbruin, zwart' in samenstellingen, bijv. moorkop, kookmoor.
de Moor m [4]
- (geschiedenis) (verouderd) moslim, met name in Noord-Afrika en het Iberisch schiereiland, heel vaak in mv
- ▸ Die vierde es coninc van den Moren,s gheheten die coninc Genors; .v.ste dat es die coninc Anfors, s coninc in Getulen e liebaerde vele sculen.[5]
- ▸ Ende ten lesten heeft hi Abdelle, coninc der Moren, weder thuijs ghesent doer zijn soon Lodewijc ende andere princen, ende heeften gheeert ende begavet mit coninclike cleinoden ende costelike presenten ende gaven.[6]
- (antropologie) (historisch) donkere Afrikaan (vaak gekwalificeerd met bijvoeglijk swart)
- ▸ Was een coninghinne daerbi In Etyopen, hiet Candacis, Daer menech swart moor in is, Die sinde up minne ende up houde Van utermaten finen goude Alexandere hondert sticke Voets lanc ende voets dicke Ende enen halven voet breet.[7]
- ▸ Het veel hoofdige Elck is over al geboren, Ellick leeft hier en daer, elck is verr' ende hent, Elck schuylt in 't Nederlandt, en by de swarte Moren, En ellick woont in elck, maer ellick onbekent.[8]
- ↑ 1,0 1,1 Moor op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Alioune Traoré, "La Mauritanie de 1900 à 1961". In: L'Afrique occidentale au temps des Français: Colonisateurs et colonisés (c. 1860-1960) (eds. Catherine Coquery-Vidrovitch en anderen), La Découverte, 2010: pp. 191-199. Online: books.google.fr
- ↑ maure (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994) op de website cnrtl.fr .
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron
anoniem Historie van Partinoples, grave van De Bleys
Historie van Parthonopeus van Bloys (1250) in: Ferdinandus Deycks & Jan-Hendrik Bormans
Ouddietsche Fragmenten van Parthonopeus van Bloys (1871), Hayez, Brussel, p. 151.
- ↑ Weblink bron
Cornelius Aurelius
Karels strijt ieghen die More coninc ende Rolands campe.Dat XXXV Capittel. (1517) in: Aarnoud de Hamer
Die cronycke van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslant, met die cronike der biscoppen van Utrecht (Divisiekroniek) (2011), p. 73r.
- ↑ Weblink bron Alexanders geesten (13e eeuw) in:
Johannes Franck
Alexanders geesten van Jacob van Maerlant (1882), J.B. Wolters, Groningen, p. 336
- ↑ Weblink bron "CLXX Aendachtigh Liedt Stemme: O nacht jaloursche nacht, etc." (1622) in:
G. Stuiveling, A. Keersmaekers, C.F.P. Stutterheim, F. Veenstra & C.A. Zaalberg
Groot lied-boeck, deel 1 (1975), Tjeenk Willink-Noorduijn, Culemborg, p. 544.