adem

• Geluid:  adem    (hulp, bestand)
• IPA: /adəm/

• adem

• In de betekenis van ‘ingeademde lucht’ voor het eerst aangetroffen in 1240 ^[1]
• afgeleid van asem ^[2]

de adem m

1. (medisch) de lucht die levende wezens in zich opnemen en weer uitdrijven

   • De benauwde patiënt kreeg geen adem meer. 

   ▸ Het is de dag voordat de Tour de France de gevreesde helling in de Vogezen aandoet. Liefhebbers klauteren alvast naar adem happend en met knarsende ketting naar boven.^[3]

• asem

• levensadem

• buiten adem zijn

• een lange adem hebben

• op adem komen

• Moest vroeger een groep hijgende mannen proberen in een mum van tijd nieuwe decors te zetten bij iedere scènewisseling, Nu gaat het elektronisch met een druk op de knop. Het nadeel is natuurlijk dat je als bezoeker geen tijd meer krijgt om je neus te snuiten of gewoon even op adem te komen. ^[4] 

• de adem inhouden

•  Rondom Albert hield iedereen even de adem in. Toen barstte het geschreeuw los. De smeerlappen. Die moffen zijn nog geen steek veranderd, wat een smerig tuig! Barbaren, enz. En dan ook nog een jonge en een oude man! ^[5] 

adem

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ademen
   

   • Ik adem. 

2. gebiedende wijs van ademen
   

   • Adem! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ademen
   

   • Adem je? 

• Het woord adem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "adem" herkend door:

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

adem

1. (medisch) adem; de lucht die levende wezens in zich opnemen en weer uitdrijven