Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
amen. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
amen, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
amen in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
amen is hier. De definitie van het woord
amen zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
amen, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘slotwoord van gebeden, tussenwerpsel’ voor het eerst aangetroffen in 1001 [1]
- Herkomst: Hebreeuws (gangbare Nederlandse versie), letterlijk: 'vast' [2] [3]
amen
- dat zij zo, een slotwoord van gebeden en preken
- In België wordt de uitdrukking "Amen en uit!" gebruikt, waar in het Nederlands "Punt uit!" voor gebruikt wordt.
de amen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord aam
het amen o
- (Jiddisch-Hebreeuws) term waarmee de geldigheid wordt bevestigd van iets dat gezegd is: het zij zo, het is zo (30×: Num. 5:22, Deut. 27:15 +, 1 Kon. 1:36, Jes. 65:16 met tekstkritiek, Jer. 11:5 +, Ps. 41:14, Neh. 5:13 +, 1 Kron. 16:36; ook 129× in NT)
- Hebreeuws (transcriptieversie): ameen
- Jiddisj: omein
Kritiekloos overal mee instemmen, heel gedwee alles goedvinden
100 % |
van de Nederlanders;
|
98 % |
van de Vlamingen.[4]
|
amen
- amen; dat zij zo, een slotwoord van gebeden en preken
amen
- aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van amar
- gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van amar