boel

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord boel. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord boel, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je boel in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord boel is hier. De definitie van het woord boel zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanboel, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘inboedel’ voor het eerst aangetroffen in 1460
  • Onzeker; wellicht verwant met het Oudnoordse ból en het Nederlandse boedel, waarmee de etymologie uiteindelijk hetzelfde is als van . Een andere mogelijkheid is dat "boel" in deze betekenis verwant zou zijn met broeder.
  • Uit het Hebreeuws, letterlijk: 'opbrengst'
enkelvoud meervoud
naamwoord boel boelen
verkleinwoord boeltje boeltjes

Zelfstandig naamwoord

de boelm

  1. een verzameling van alle zaken
    • Doordat ze zo ontzettend veel gedronken hadden, begonnen ze de hele boel af te breken. 
  2. (informeel) de gang van zaken
    • Doe geen zaken met hem, hij probeert altijd de boel te belazeren! 
    • Maar als de boel uit de hand loopt, ga ik niet zitten wachten op Europa.” 
  3. (informeel) een grote en meestal ook onoverzichtelijke hoeveelheid van iets
    • Zo, er ligt weer een boel werk op ons te wachten. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • De boel de boel laten
Een kwestie laten zoals die is
  • Een dolle boel
Een hoop vrolijke drukte
•  Verwijten werden over en weer geslingerd, verdriet luidkeels aangemoedigd en schuldgevoel tot een hoofditem opgewaardeerd. Het was een dolle boel in de hel.  
  • Een dooie boel
Iets waar geen enkele levendigheid in zit (een saaie plek e.d.)
• Het is hier ook maar een dooie boel. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord boel boelen
verkleinwoord boeltje boeltjes

Zelfstandig naamwoord

boel

  1. (verouderd) geliefde
  2. (verouderd) (pejoratief) minnaar in een overspelige of immorele relatie

Zelfstandig naamwoord

de boelm

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) achtste maand van het jaar, in oktober-november; oude benaming, later marchesjvan (1 Kon. 6:38)
Verwante begrippen
  • Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): bul

Tussenwerpsel

boel tussenwerpsel dat zoveel betekent als "het maakt toch niet uit"

    • Nee, ik heb geen idee. Maar ach, boel! 

Werkwoord

vervoeging van
boelen

boel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boelen
    • Ik boel. 
  2. gebiedende wijs van boelen
    • Boel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boelen
    • Boel je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen