boon

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord boon. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord boon, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je boon in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord boon is hier. De definitie van het woord boon zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanboon, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
Phaseolus vulgaris
  • boon
enkelvoud meervoud
naamwoord boon bonen
verkleinwoord boontje boontjes

de boonv / m

  1. (voeding) zaadje uit de peulvrucht van enige vlinderbloemige planten, waarvan men alleen de zaden ofwel de gehele vrucht eet
    (wikidata: boon op Wikidata)
  2. (bloemplanten) bepaald soort vlinderbloemige plant met rode, witte of paarse bloemen, Phaseolus vulgaris op Wikispecies, waaruit de eetbare peulvruchten groeien
  3. (bloemplanten) bepaald soort vlinderbloemige plant met witte bloemen, Vicia faba op Wikispecies, witte of paarse bloemen, waaruit de eetbare peulvruchten groeien
  • een heilig boontje
iemand die heel braaf is, of zich eerder uit schijnheiligheid zo voordoet
  • in de bonen zijn
in de war zijn
  • je eigen boontjes doppen
zelfstandig zijn, voor jezelf kunnen zorgen
  • ieder boontje geeft zijn toontje
  • boontje komt om zijn loontje
    • gezegd van iemand die na een misstap zijn verdiende straf krijgt
  • Een blauwe boon
een kogel
  • Honger maakt rauwe bonen zoet
wanneer iemand echt honger heeft kan die dingen eten die die normaal niet lust
  • In de bonen zijn
verward zijn
  • Voor spek en bonen meedoen
zonder winst of kost laten meedoen ofwel: meedoen maar door de andere deelnemers niet serieus worden genomen
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  •  boon in het Nederlands Soortenregister N
  •  boon op Wikidata op Wikidata
  •  boon in het Nederlands Soortenregister N
  •  boon op Wikidata op Wikidata


enkelvoud meervoud
naamwoord boon bone

boon

  1. kleur


  • boon
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord bōn (= gebed).
stellend vergrotend overtreffend
boon - -

boon

  1. lustig, vriendelijk, vrolijk
  2. (verouderd) gunstig, voordelig
enkelvoud meervoud
boon boons

boon

  1. attentie
  2. gave
  3. gunst
  4. kameraad
  5. zegen
  6. zegening
  • boon companion
een intimus
een favoriete metgezel
een leuke pimpelaar
  • boon fellow
een pimpelaar
  • to prove a boon
zich als zegen betonen
  • boon and bane
vloek en zegen


boon

  1. kleur