fiks

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord fiks. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord fiks, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je fiks in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord fiks is hier. De definitie van het woord fiks zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanfiks, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • fiks
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘flink, stevig’ voor het eerst aangetroffen in 1800 [1]
  • Van het Latijnse fixus "vast", mogelijk via het Franse fixe hiervan afgeleid
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen fiks fikser fikst
verbogen fikse fiksere fikste
partitief fiks fiksers -

fiks

  1. groot, krachtig
    • Na wat onderhandelen heb ik een fikse korting bedongen. 
    • Zijn zelfvertrouwen heeft een fikse knauw gekregen. 
     Een fikse burn-out leidt gemiddeld tot 242 dagen verzuim.[2]
vervoeging van
fiksen

fiks

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fiksen
    • Ik fiks. 
  2. gebiedende wijs van fiksen
    • Fiks! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fiksen
    • Fiks je? 
95 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[3]


  • fiks
  • Afkomstig van het Duitse bijvoeglijke naamwoord fix (= flink, snel), dat van het Latijnse woord fixus (= vast) komt
Naar frequentie 15142
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
g enkelvoud fiks fiksere fiksest
o enkelvoud fikst
meervoud fikse
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
fikse fiksere fikseste

fiks

  1. aardig
  2. chic, trendy
  3. compleet
  4. handig, vingervlug
  5. vast
  • fiks og færdig
volledig afgewerkt
  • fiks/snild på fingrene
handig, vingervlug
  • en fiks idé
een idee-fixe

fiks

  1. gebiedende wijs van fikse