geding

• Geluid:  geding    (hulp, bestand)
• IPA: / ɣəˈdɪŋ / (2 lettergrepen)

• ge·ding

• In de betekenis van ‘rechtszaak’ voor het eerst aangetroffen in 1237.^[1]
• erfwoord: Middelnederlands gedinge, gedinc ‘rechtsgeding; overeenkomst, lawaai’, collectief uit ding (zie aldaar). Evenzo afgeleid zijn Oudsaksisch githingi ‘voorspraak, bemiddeling’, Duits Gedinge ‘akkoordloon, stukloon voor mijnwerkers’ en Oudengels geðinge ‘bijeenkomst, overeenkomst, lot’.

het geding o

1. (juridisch) rechtsgeding, -zaak, proces
2. (geschiedenis) een rechtbank bij verschillende Germaanse stammen en koninkrijken

• rechtsgeding, kort geding

• dingen, afdingen, bedingen
• (verouderd) ding, dingboek, dinghuis, dingvrede, dingdag, dingkamer, dingluiden, dingpand, dingplechtig, dingspel, dingstoel, dingwaarder, dingwaarderschap, dingwaardersgerecht
• Folketing, Landsting, Althing, Storting, Lagting, Løgting, Fimmelthing, Bodthing

• appelgeding, groepsgeding, hoofdgeding, kortgeding, medegeding, pleitgeding, proefgeding, rechtsgeding, spoedgeding, strafgeding, twistgeding

• gedingstuk, gedingvoering

• In het geding zijn/komen

∗ In het voorstel staat ook dat telefoonnummers en e-mailadressen niet meer openbaar in het Handelsregister moeten komen te staan. Overigens blijven afgeschermde gegevens wel zichtbaar voor overheidsinstanties en beroepsgroepen met een wettelijke toestemming, zoals de Belastingdienst en deurwaarders. Daardoor blijven bepaalde gegevens controleerbaar en komt de rechtszekerheid niet in het geding, schrijft de minister.^[2]

• Het woord geding staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geding" herkend door:

• Zie Wikipedia voor meer informatie.