geil

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  geil    (hulp, bestand)
• IPA: / ɡɛil / (1 lettergreep)
  • (Noord-Nederland): /χɛi̯l/
  • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣɛi̯l/

Woordafbreking

• geil

_{Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord}

Woordherkomst en -opbouw

• erfwoord ontwikkeld uit Oudnederlands geil- “vrolijk” (802-17), uit Germaans *gaila- “vrolijk”, verwant aan Duits geil “geil”, “zin in” (Oudhoogduits geil “dartel”, “overmoedig”), Gotisch gailjan “verblijden”.
• In de betekenis van “wulps” voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350.

Zelfstandig naamwoord

het geil o

1. (informeel) zaadvocht
2. (informeel) vrouwelijk afscheidingsvocht

Hyponiemen

• apengeil, bevergeil

Bijvoeglijk naamwoord

geil

1. begerig naar bijv. mediageil, publiciteitsgeil
2. (seksualiteit) seksueel opgewonden, wellustig (ook (pejoratief) )

   • Wat een geile bok is dat ! 

Synoniemen

• wellustig

Hyponiemen

• mediageil, publiciteitsgeil
• (intensivering) apengeil, bloedgeil, botergeil, retegeil
• watergeil

Afgeleide begrippen

• geilaard, geilbaard, geilbekken, geilheid, geilneef, geilpik, geilpompen

Verwante begrippen

• wulps, zinnelijk, hitsig, onkuis

Vertalingen

Werkwoord

geil

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geilen
   

   • Ik geil. 

2. gebiedende wijs van geilen
   

   • Geil! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geilen
   

   • Geil je? 

Gangbaarheid

• Het woord geil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geil" herkend door:

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen