hardlopen

• Geluid:  hardlopen    (hulp, bestand)
• IPA: /'ɦɑrd.lo.pə(n)/

• hard·lo·pen

• samenstelling van  hard  en  lopen 

hardlopen

1. met versnelde pas zich voortbewegen

   • Bij een triatlon wordt er gezwommen, gefietst en hardgelopen. 

   ▸ Toch was het soms lastig om relaxt te blijven en naarmate de werkstress terugkeerde kreeg ik het er steeds moeilijker mee. Gelukkig deden af en toe ’s avonds een jointje, minder werken, minder koffie en vlees en vaker hardlopen en zwemmen wonderen.^[1]

   ▸ En toen hoefde hij zich niet meer zoveel bezig te houden met hardlopen. Als hardloper had hij niet veel in te brengen, al behoorde hij echt niet tot de slechtsten, die altijd werden gepest.^[2]

• rennen

• hardloopschoen, hardloopster, hardloopwedstrijd, hardloper

het hardlopen o

1. (sport), een sport waarbij men zich bekwaamt in het zich snel voortbewegen

• hollen, rennen

• hard, sport, hardloper

• Het woord hardlopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hardlopen" herkend door:

• Zie Wikipedia voor meer informatie.