huik

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord huik. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord huik, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je huik in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord huik is hier. De definitie van het woord huik zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanhuik, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: huif


Twee vrouwen met een huik (portret van Albrecht Dürer op Wikipedia (nl), 1520)
  • huik
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘mantel’ voor het eerst aangetroffen in 1317 [1]
  • Ontleend aan het Arabische حائك ḥā'ik (en niet aan het Oudfranse huque (cape met capuchon) dat evenals het middeleeuws Latijn huca recenter is)[2].
enkelvoud meervoud
naamwoord huik huiken
verkleinwoord huikje huikjes

de huikv / m

  1. (verouderd), (kleding) een lange mouwloze mantel met kap, gedragen door vrouwen Arch. (1811) [3]
     Vanaf de veertiende eeuw liepen dames in Nederlanden geregeld rond in een zogeheten huik, een lange klokvormige en soms geplooide mouwloze mantel van wollen stof.[4]
  2. (scheepvaart) een regenvast dekkleed dat over een zeil gedaan wordt
    • We vertrouwen het niet met het weer, dus doen we de huik over de zeilen. 
  3. (verouderd) hurk
  • De huik naar de wind/alle winden hangen
Zich schikken naar de omstandigheden van het moment
vervoeging van
huiken

huik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van huiken
    • Ik huik. 
  2. gebiedende wijs van huiken
    • Huik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van huiken
    • Huik je? 
35 % van de Nederlanders;
49 % van de Vlamingen.[5]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
  1. "huik" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Klein Arabisch Prentenboek. L. Catherine, 2010.
  3. Nederduitsch taalkundig woordenboek. P. Weiland 1807-1811
  4. Bronlink geraadpleegd op 11 juli 2021 “De Huik – ‘De Nederlandse boerka’” (2018-14-12), NS
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be