meer

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord meer. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord meer, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je meer in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord meer is hier. De definitie van het woord meer zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanmeer, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Meer


  • meer
enkelvoud meervoud
naamwoord meer meren
verkleinwoord meertje meertjes

het meero

  1. (aardrijkskunde) groot water dat helemaal omringd is door land
     Ze besloten zich vanaf een plateau in een meertje te storten.[6]
     Op de kaart stond namelijk dat er over 15 kilometer een meertje (Lake Morena) zou zijn, maar ik liep erg langzaam en het werd al laat.[7]
  2. (verouderd) (aardrijkskunde) zee

meer

  1. vergrotende trap van veel
  • meer pijlen op zijn boog hebben
    meer kunnen dan reeds laten zien
  • en dies meer
    enzovoorts
  • als er een schaap over de dam is, volgen er meer.
    als er de eerste stap is gezet is het voor een ander niet moeilijk meer om die ook te maken en volgt de rest vanzelf
  • één gek kan meer vragen/vragen stellen dan tien wijzen kunnen beantwoorden
    er zijn altijd wel vragen waar niemand het antwoord op weet
  • een vliegende vogel heeft altijd meer dan een zittende
    iemand die veel buitenkomt krijgt altijd meer dan iemand die thuis blijft zitten
  • er verdrinken er meer in het glas dan in de zee
    er gaan veel mensen dood door het drinken van alcohol
  • er zijn meer hondjes die fikkie heten
    er zijn meer personen met dezelfde naam
  • hoe meer zielen, hoe meer vreugd
    hoe meer mensen er bij zijn, hoe leuker dat het is.
  • men kan van een luis niet meer nemen dan zijn leven
    wanneer iemand niets heeft, valt er niets te halen.
  • men vangt meer vliegen met honing dan met azijn
    door vriendelijk te zijn bereik je meer bij iemand dan met lelijke woorden
vervoeging van
meren

meer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meren
    • Ik meer. 
  2. gebiedende wijs van meren
    • Meer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meren
    • Meer je? 
  1. (van hoeveelheid) in sterkere mate
    • Deze bloem is meer rood dan oranje 
    • Als je wil slagen, moet je je meer inspannen. 
  2. (van tijd)
    1. vaker
      • Ik heb wel meer met de trein gereisd. 
    2. na een ontkenning nog langer
    • Hij is niet meer welkom. 
  • méér (beklemtoonde vorm)
  •  door de bomen het bos niet meer zien
    door een overvloed aan informatie het overzicht verliezen
  •  er geen voet meer in huis zetten
    het nooit meer willen bezoeken
  •  geen pap meer kunnen zeggen
    erg moe zijn
  •  het niet lang meer trekken
  •  maak je maar boos, dan heb je twee keer werk, één keer om boos te worden, en één om niet meer boos te zijn.
    woede kost veel energie en lost niets op
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[8]