lasten

• Geluid:  lasten    (hulp, bestand)
• IPA: /ˈlɑstə(n)/

• las·ten

• las met de uitgang -ten
• van Middelnederlands lasten, op te vatten als last met het achtervoegsel -en ^[1]
• last met de uitgang -en

_{Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als , verouderde onbepaalde wijs van een werkwoord.}

lasten

1. meervoud verleden tijd van lassen
   

   • Wij lasten. 
     
   • Jullie lasten. 
     
   • Zij lasten. 

2. (verouderd) met een vracht of opdracht bezwaren

• belasten
• gelasten
• ontlasten
• overlasten

de lasten mv

1. meervoud van het zelfstandig naamwoord last

   ▸ Hij had jaarlijks niet meer dan 800 euro aan vaste lasten en rommelde wat aan in de bouw.^[2]

• Het woord lasten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lasten" herkend door:

• ^[1]
• uit het Slavisch, cognaat met Pools łasica "wezel" ^[2]

lasten

1. met een vracht of opdracht bezwaren

• Nederlands: lasten

lasten

1. soort bontwerk

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

• las·ten

lasten

1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van last

• lasta, v

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

• las·ten

lasten

1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van last

• lasta, v