lekkerbek

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord lekkerbek. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord lekkerbek, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je lekkerbek in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord lekkerbek is hier. De definitie van het woord lekkerbek zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanlekkerbek, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • lek·ker·bek
enkelvoud meervoud
naamwoord lekkerbek lekkerbekken
verkleinwoord lekkerbekje lekkerbekjes

de lekkerbekm

  1. liefhebber van smakelijk eten
    • - Een luieraar en een luiwammes verschillen evenveel van elkaar als een lekkerbek en een veelvraat. Keek naar het verheven genot van parende libellen. Hoorde zelfs hun vleugels, een extatisch geluid, als flapperend papier tussen de spaken van een fiets. Tuurde naar een hazelworm die rond de wortels waar ik lag een miniatuur-Amazone verkende. Stilte? Niet helemaal, nee.[2] 
  2. (kookkunst) gefrituurde witvis (vroeger wijting en kabeljauw tegenwoordig: heek, pollak of schelvis)
    • - Hé Jan, neem jij even drie lekkerbekjes mee van de visboer 
vervoeging van
lekkerbekken

lekkerbek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lekkerbekken
    • Ik lekkerbek. 
  2. gebiedende wijs van lekkerbekken
    • Lekkerbek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lekkerbekken
    • Lekkerbek je? 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Mitchell, David Wolkenatlas vertaald door Aad van der Mijn 2005 ISBN 9021474840 pagina 62
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be