nek

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord nek. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord nek, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je nek in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord nek is hier. De definitie van het woord nek zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vannek, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • nek
  • In de betekenis van ‘achterste deel van hals’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord nek nekken
verkleinwoord nekje nekjes

de nekm

  1. (anatomie) achterste gedeelte van de hals
     Ik droeg een pet met een lange achterflap om mijn nek te beschermen tegen de zon.[3]
  • De nek uitsteken
Een bepaald risico durven nemen (ten behoeve van iets anders)
  • Iemand de nek toekeren
Niets meer met iemand te maken willen hebben (≈ iemand de rug toekeren)
  • Iemand met de nek aankijken (aanzien)
Iemand negeren en minachtend behandelen
  • Iemand op de nek zitten
Iemand continu controleren om te zien of diegene het opgedragen werk goed doet, al af heeft, etc.
  • Ik heb geen ogen in mijn nek!
Ik kan niet zien wat er achter me gebeurt!
  • Nek aan nek
Op gelijke positie voortgaan bij een race
  • Over zijn nek gaan
  • Tot aan/over zijn nek in de problemen/schulden, ... zitten
Heel veel problemen, schulden e.d. hebben
  • Uit zijn nek kletsen/lullen/zwammen
(dysfemisme) Onzin verkondigen
  • Ik breek mijn nek !
Er ligt hier heel veel rommel
vervoeging van
nekken

nek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nekken
    • Ik nek. 
  2. gebiedende wijs van nekken
    • Nek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nekken
    • Nek je? 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]