onnozel

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord onnozel. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord onnozel, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je onnozel in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord onnozel is hier. De definitie van het woord onnozel zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanonnozel, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • on·no·zel
  • van Middelnederlands onnosel op te vatten als afleiding van verouderd nozel schadelijk met het voorvoegsel on-, beïnvloed door of gebaseerd op Latijn innocēns onschuldig, deugdzaam (lett. “niet schadend, onschadelijk”) [1] [2]
  • in de betekenis van ‘onschuldig’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [3]
  • in de betekenis van “dwaas“ voor het eerst aangetroffen in 1653 (zie vindplaats hieronder)
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onnozel onnozeler onnozelst
verbogen onnozele onnozelere onnozelste
partitief onnozels onnozelers -

onnozel

  1. (verouderd) onschadelijk (ook van zaken)
     Item die derde schouwe is des Woensdages na sinte Martijnsdach in den winter alle dyken in hair volle groot te wesen up 10 se., then ware offet den hiemraden onnosel dochte wesen.[4]
  2. (verouderd) onschuldig, schuldeloos (zonder seksuele ervaringen)
    • Het feest van de Onnozele Kinderen wordt op 28 december gevierd. 
     di cuesch ende fijn ende onbeulect es, betekent mede daer ic noit met sunde en dede maer hebben gehouden van kinde alneen onosel van wiuen ende suuer ende reen[5]
     Ende vp onse kinder na desen. Doe dede al dar pylatus. Gheselen den onnoselen ihesus. Want het was die romsce wet.[6]
  3. dwaas, naïef
     De Heeren vragen hem, waar in hy een dief was; De Lant-heer antwoord: Om dat mijn buur-mans zeug, die hy zijn Boer betrouwt had, elf biggelen geworpen had, en zijn ezelin, die hem te bewaren gegeven was, maar een jong geworpen had. Door welke onnozele antwoord, de Heeren bestonden te lagchen, hem vragende, of hy dan ook een dief was, om dat zijn vrouw maar een kind gebaart had? Hy antwoorde, dat het den aart der vrouwen was, gemeenlijk maar een kint voort te brengen.[7]
  4. (van een ding, kwestie) niet ernstig
  5. (van een ding) onbeduidend, onbelangrijk
    • Heel die ruzie was om een onnozele paraplu? 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[8]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. onnozel op website: Etymologiebank.nl
  3. "onnozel" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  4. Bronlink Weblink bron De oudste keuren van Schieland (1401-1410) in:
    J. H. W. Unger
    Rotterdamsch Jaarboekje VI en VII., 8. (1899-1900), p. 210
  5. Bronlink Weblink bron
    Broeder Geraert
    Leven van sinte Lutgartl (1275) in:
    Maurits Gysseling
    Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300). Reeks II: Literaire handschriften., Deel 6 (1998 ), Sdu Uitgevers/Standaard Uitgeverij, Den Haag/Antwerpen, p. 42 op dbnl.org.
  6. Bronlink Weblink bron
    Jacob van Maerlant
    Rijmbijbel (1285) in:
    Maurits Gysseling
    Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300). Reeks II: Literaire handschriften., Deel 3 (1998 ), Sdu Uitgevers/Standaard Uitgeverij, Den Haag/Antwerpen, p. 627 op dbnl.org.
  7. Bronlink Weblink bron
    anoniem
    “De klugtige tyd-verdryver” (1653), Simon de Vries, Utrecht, p. 55 op dbnl.org.
  8. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be