paprika

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord paprika. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord paprika, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je paprika in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord paprika is hier. De definitie van het woord paprika zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanpaprika, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
Paprika (plant).
Paprika's (vrucht).

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·pri·ka
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘plant, specerij’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1902
enkelvoud meervoud
naamwoord paprika paprika's
verkleinwoord paprikaatje paprikaatjes

Zelfstandig naamwoord

de paprikav / m

  1. (plantkunde) bepaalde gekweekte vorm van een peperplant, Capsicum annuum op Wikispecies
  2. (groente) vrucht van een bepaalde gekweekte vorm van een peperplant, Capsicum annuum op Wikispecies
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Noors

Paprika (krydder).
Paprikapoeder (kruid)
Uitspraak
Woordafbreking
  • pap·ri·ka
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig uit het Hongaars.

Zelfstandig naamwoord

paprika m

  1. (plantkunde) paprika (plant)
    «Paprika finnes i mange farger.»
    Paprika is in veel kleuren te krijgen.
  2. (groente) paprika (vrucht)
  3. paprikapoeder (kruid)
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   paprika     paprikaen     paprikaer     paprikaene  
genitief   paprikas     paprikaens     paprikaers     paprikaenes  
Synoniemen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Typische woordcombinaties
  • grønn paprika
groene paprika
  • rød parika
rode paprika


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • pap·ri·ka
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig uit het Ungaars.

Zelfstandig naamwoord

paprika m

  1. (plantkunde) paprika (plant)
  2. (groente) paprika (vrucht)
  3. paprikapoeder (kruid)
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   paprika     paprikaen     paprikaer     paprikaene  
genitief                        
Synoniemen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Typische woordcombinaties
  • grøn paprika
groene paprika
  • raud parika
rode paprika