plante

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord plante. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord plante, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je plante in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord plante is hier. De definitie van het woord plante zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanplante, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • plan·te
vervoeging van
planten

plante

  1. aanvoegende wijs van planten


vervoeging van
planter

plante

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van planter
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van planter
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van planter

plante v

  1. plant (organisme)
  2. plant (gewas)


plante

  1. plant


  • plan·te
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord  planta ww , dat van het Latijnse woord  plantare ww  komt
Naar frequentie
vervoeging
onbepaalde wijs plante
tegenwoordige tijd planter
verleden tijd planta
plantet
voltooid
deelwoord
planta
plantet
onvoltooid
deelwoord
plantende
lijdende vorm plantes
gebiedende wijs plant
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

plante

  1. overgankelijk, (plantkunde) planten, poten
    « I fjor ble det plantet 137.000 dekar skog her i landet, en liten nedgang fra året før.»
    Vorig jaar werd er 13.700 hectare bos in dit land geplant, een lichte daling ten opzichte van het voorgaande jaar.
  2. overgankelijk plaatsen, zetten
    «Roald Amundsen plantet det norske flagget på Sydpolen.»
    Roald Amundsen zette de Noorse vlag op de Zuidpool.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   plante     m: planten
v: planta  
  planter     plantene  
genitief   plantes     v: plantens
m: plantas  
  planters     plantenes  

plante, m / v

  1. (plantkunde) plant, gewas


  • plan·te
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord  planta ww , dat van het Latijnse woord  plantare ww  komt
vervoeging
onbepaalde wijs plante
planta
tegenwoordige tijd plantar
verleden tijd planta
voltooid
deelwoord
planta
onvoltooid
deelwoord
plantande
lijdende vorm plantast
gebiedende wijs plant
planta
plante
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

plante

  1. overgankelijk, (plantkunde) planten, poten
  2. overgankelijk plaatsen, zetten

plante

  1. zwakke verbuiging gebiedende wijs van planta

plante

  1. zwakke verbuiging gebiedende wijs van plante
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   plante     planten     plantar     plantane  
v enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   plante     planta     planter     plantene  

plante, m / v

  1. (plantkunde) plant, gewas


vervoeging van
plantar

plante

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van plantar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van plantar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van plantar