Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
pass. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
pass, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
pass in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
pass is hier. De definitie van het woord
pass zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
pass, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘schot van de bal naar een medespeler bij het voetbalspel’ voor het eerst aangetroffen in 1936 [1][2]
de pass m [3]
- (voetbal) schot naar een speler van hetzelfde elftal
pass
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van passen
- gebiedende wijs van passen
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van passen
72 % |
van de Nederlanders;
|
67 % |
van de Vlamingen.[4]
|
pass
- onovergankelijk, overgankelijk voorbijgaan, passeren
- «He passed he car before him.»
- Hij passeerde de auto voor hem.
- onovergankelijk succes hebben, slagen
- overgankelijk slagen voor
- «He passed all his exams.»
- Hij is geslaagd voor al zijn examens.
de tijd passeren
vredig overlijden
- «Jim was taken ill and passed away peacefully on 28-02-11.»
- Jim werd ziek en overleed vredig op 28 feb 2011.
pass
- (verouderd)(kaartspel) pas; een deelnemer aan een spel die aangeeft dat hij zijn beurt voorbij laat gaan
pass o
- paspoort (document dat doorgang verleent)
- doorgang; (berg)pas
- pas; een manier van gaan
- plaats waar een jager jaagt; plaats waar een politieman patrouilleert
- poosje (een werkperiode)
- verlofbrief (document dat toestemming geeft iets (o.a. van de gevangenis) te mogen verlaten)