platlopen

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord platlopen. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord platlopen, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je platlopen in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord platlopen is hier. De definitie van het woord platlopen zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanplatlopen, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • plat·lo·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
platlopen
liep plat
platgelopen
klasse 7 volledig

platlopen

  1. door lopen iets plat maken
  2. (figuurlijk) ergens zo vaak naartoe gaan dat het kapot gaat
    • De laatste en voornaamste regel van Tim is: ‘Het enige wat je achterlaat, is platgedrukt gras’. Het is een van de belangrijkste dilemma’s van de natuurliefhebber: als je echt van de natuur houdt, laat je ze beter ongemoeid, maar hoe kun je houden van een plek waar je nooit komt? Het laatste dat je wilt, is de ongerepte natuur platlopen met horden gelijkgestemde bewonderaars. Het bezwaarde geweten van de wildkampeerder is een ongemak dat zwaarder weegt dan natte voeten, ongewassen handen of een iets te harde ondergrond. [2] 
  • de drempel platlopen
ergens (te) vaak op bezoek gaan
  • de deur platlopen
ergens (te) vaak op bezoek gaan
  • En hoe bevalt het ze na twee jaar in hun woning? "Zuidbroek is een leuke jonge buurt. Veel tweeverdieners, stellen en gezinnen met kinderen. En het is lekker rustig. We hebben met de buren leuk contact, maar het is niet zo dat we de deur bij elkaar platlopen." De twee stellen hebben het prima naar hun zin en zien zich voorlopig nog wel in Zuidbroek blijven wonen. "De datum voor de volgende kerstborrel hebben we al geprikt. Daar willen we een jaarlijkse traditie van maken." [3]
  • Ergens de deur platlopen
ergens vaak komen
93 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard zaterdag 19 augustus 2017
  3. Tubantia Suzanne van Gaale 17-februari-2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be