run

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord run. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord run, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je run in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord run is hier. De definitie van het woord run zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanrun, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • run
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘stormloop’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1889
enkelvoud meervoud
naamwoord run runs
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de runm

  1. plotselinge toeloop, stormloop
  2. (sport) punt bij cricket en honkbal
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord run -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

run

  1. fijngemalen eikenschors voor het looien van leer
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
runnen

run

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van runnen
    • Ik run. 
  2. gebiedende wijs van runnen
    • Run! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van runnen
    • Run je? 

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
run runs

Zelfstandig naamwoord

run

  1. loop, tocht
vervoeging
onbepaalde wijs to  run 
he/she/it  runs 
verleden tijd  ran 
voltooid
deelwoord
 run 
onvoltooid
deelwoord
 running 
gebiedende wijs  run 

Werkwoord

run

  1. rennen
  2. beheren, besturen
Uitdrukkingen en gezegden
  • (figuurlijk) a run for money
    • de resultaten die iemand verwacht
  • to be on the run
    • weglopen van iets of iemand
  • to run into somebody
    • iemand toevalling ontmoeten
  • to run into something
    • iets onverwachts of onplezant ondervinden
  • to run from somebody
    • weglopen van iemand
  • to run at
    • naar iets of iemand lopen
  • to run with someone
    • in een groep of bij iemand blijven
  • to run over something
    • iets overrijden
  • to run out of time
    • geen tijd meer hebben
  • to run scared
    • zich gedragen alsof er iets mis zal gaan
  • to run the show
    • commanderen
  • (figuurlijk) got to run
    • gezegd wanneer iemand weg moet gaan
  • to run along
    • vertrekken
  • to run short of something
    • weinig van iets hebben
  • to have a good run
    • success hebben
  • to run an errand
    • een korte tocht nemen om een opdracht te doen
  • to run and run
    • een onderwerp waarin mensen lang in geïnteresseerd zijn
  • to run for life
    • van iets weglopen om je leven te redden
  • to run for it
    • snel van iets weglopen
  • to run in the family
    • een karaktertrekje dat veel of alle familieleden hebben
  • (figuurlijk) to run out of steam
    • momentum verliezen