schors

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord schors. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord schors, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je schors in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord schors is hier. De definitie van het woord schors zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanschors, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • schors
  • In de betekenis van ‘buitenste laag van (boom)stam’ voor het eerst aangetroffen in 1240.[1]
  • Middelnederlands scor(t)se, scur(t)se, leenwoord uit Oudfrans escorce ‘schors, bast’, waaruit Frans écorce.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord schors schorsen
verkleinwoord schorsje schorsjes

de schorsv

  1. (plantkunde) buitenste laag van stengels, takken en wortels bij houtige vaatplanten, in het bijzonder het dode kurkweefsel (niet te verwarren met de bast, die er levend vlak onder ligt)
vervoeging van
schorsen

schors

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schorsen
    • Ik schors. 
  2. gebiedende wijs van schorsen
    • Schors! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schorsen
    • Schors je? 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

schors

  1. partitief van de stellende trap van schor