slump

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord slump. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord slump, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je slump in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord slump is hier. De definitie van het woord slump zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanslump, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • slump
enkelvoud meervoud
naamwoord slump slumps
verkleinwoord - -

de slumpm

  1. (sport) periode met een reeks tegenvallende resultaten
    • Schuijers schaart de dip van Feyenoord onder het begrip slump, in de sportpsychologie een synoniem voor een dip. Kan een keer gebeuren, zoals onlangs in de Super Bowl met quarterback Cam Newton van de verliezende Carolina Panthers. De man die tot beste speler van het jaar was uitgeroepen, werd op het moment suprême geconfronteerd met een slump, een vormcrisis. [2]
  2. (economie) periode waarin de omzet en de winst dalen of op een laag nivau blijven
    • Het is was al geen geheim dat de enorme Heidelberg-drukpersen, die BT traditioneel in Europa verkoopt, de laatste jaren minder goed draaien. De slump in de grafische industrie is daar een voorname oorzaak van. [3]
  3. (effectenhandel) langere periode waarin koersen dalen of laag blijven
    • Met een andere Aziatische effectenbeurs zat het in dezelfde tijd ook niet lekker, hoewel het verlies daar tot nu toe 'slechts' 45 procent heeft bedragen: die van Tokio. (…) Met de economie van Japan gaat het nog steeds gesmeerd. (…) Nieuws over Irak, de olieprijs, het budgettekort, de recessie, de inflatie, de slump in Tokio en het dumpen van bank-aandelen door institutionele beleggers is nog van dien aard, dat de baisse aan de touwtjes blijft trekken. [4]
28 % van de Nederlanders;
28 % van de Vlamingen.[5]


vervoeging
onbepaalde wijs to  slump 
he/she/it  slumps 
verleden tijd  slumped 
voltooid
deelwoord
 slumped 
onvoltooid
deelwoord
 slumping 
gebiedende wijs  slump 

slump

  1. onovergankelijk ineenstorten, instorten, (hevig) in elkaar storten/zakken
  2. onovergankelijk neerstorten
  3. onovergankelijk neerzakken, neerzijgen (op een bank e.d.)
  4. onovergankelijk afnemen, minder worden (in activiteit e.d.)
  5. overgankelijk doen afnemen
  6. overgankelijk (op slordige wijze) bij elkaar gooien, lukraak op een hoop gooien
enkelvoud meervoud
slump slumps

slump

  1. afname
  2. ineenstorting, instorting inzinking
  3. (gewestelijk) veenachtig gebied


  • slump
Naar frequentie 5078

slump

  1. toeval
  • av en slump
at random, bij toeval, toevallig