tijgen

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord tijgen. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord tijgen, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je tijgen in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord tijgen is hier. De definitie van het woord tijgen zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vantijgen, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
tijgen tijgend
tocht getogen


  • tij·gen
Oudnederlands: tian
Germaans: *teuhan-
Indo-Europees: *deuk-, *duk-, *douk-
  • Verwant in Germaans:
West: Duits: ziehen
  • Verwant in Romaans:
Italiaans: ducere, Latijn: ducere
  • Verwant in andere Indo-Europese talen:
Albanees: nduk
Welsh: dwyn
  • In de betekenis van ‘trekken, beginnen’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1][2]
  • Weiland (1810) onderscheidt twee werkwoorden. "Tiegen" ging later op in "tijgen".
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tijgen
teeg
getegen
klasse 1 volledig

tijgen

  1. (verouderd) beschuldigen
  1. tijgen: aantijgen, aantijging, beticht worden
  2. tijgen (tiegen): tocht, teugel
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tijgen
toog
getogen
klasse 2 volledig

tijgen

  1. (verouderd) ergens naartoe gaan
    • Zij tijgen 's zondags tweemaal ter kerke. 
  2. (verouderd) aan iets beginnen
    • Wij tijgen aan het werk. 
43 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[3]