zemelen

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord zemelen. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord zemelen, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je zemelen in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord zemelen is hier. De definitie van het woord zemelen zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanzemelen, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • ze·me·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zemelen
zemelde
gezemeld
zwak -d volledig

zemelen

  1. inergatief zeuren, langdurig doorpraten over iets dat van weinig belang is
    • Er werd eindeloos gezemeld en gezeverd. 

de  zemelenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord zemel
  2. alleen meervoud (voeding) ingrediënt dat bestaat uit met de zaadhuiden vergroeide vruchtwanden en kiemen, die overblijven bij het tot meel malen van graankorrels
    • Het nuttigen van zemelen is erg gezond omdat ze veel vezels bevatten. 
     Ik gebruik nu vooral zemelen tegen constipatie.[6]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zemelen
zemelde
gezemeld
zwak -d volledig

zemelen

  1. ergatief de vulling met hulsjes van graankorrels geleidelijk verliezen
      Pop werd weer helder; ze zette groote oogen op en gaapte een paar maal achter de rokjes van Georgette; toen liet ze zich van haar stoel glijden, trok Daisy-bell met haar zieke lichaam en haar eene oog uit de muziekmand en danste met haar beide lievelingen de kamer rond.
    ‘Laat Daisy-bell liggen, die zemelt zoo,’ vermaande Jet, van een paar maten rust gebruikmakende.
    Pop keek een beetje ontsteld naar de zemels op het kleed, zette Daisy-bell op een stoel, en vatte het edelmoedige besluit op, haar aan Loulou te geven ‘om te houden’.
    [7]
  2. ergatief (figuurlijk) in fijne deeltjes omlaag dwarrelen
90 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[8]