zonnen

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord zonnen. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord zonnen, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je zonnen in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord zonnen is hier. De definitie van het woord zonnen zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanzonnen, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • zon·nen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zonnen
zonde
gezond
zwak -d volledig

zonnen

  1. inergatief zich gedurende een zekere tijd blootstellen aan zonnestraling
    • Ik zat even te zonnen in het voorjaarszonnetje. 
     Midden op het pad lag een reusachtige ratelslang te zonnen, de koningin van de woestijn.[3]
  2. onpersoonlijk licht en warm worden door zonnestraling, het schijnen van de zon
    • De ramen open. Het zont; alles is zon in wijdte van zee en lucht. [4]
  3. overgankelijk aan de werking van zonlicht blootstellen
    • Boendermaker, een 'stevig in elkaar gebouwde kleine man, met het als van een zeekapitein bruin gezonde, oolijke kopje' was een weinig gecompliceerd mens. [5]
vervoeging van
zinnen

zonnen

  1. meervoud verleden tijd van zinnen
    • Wij zonnen. 
    • Jullie zonnen. 
    • Zij zonnen. 

de zonnenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord zon
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]