Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
aanloop. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
aanloop, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
aanloop in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
aanloop is hier. De definitie van het woord
aanloop zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
aanloop, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
de aanloop m
- het op gang komen
- Hij had een lange aanloop nodig, maar toen hij eenmaal aan het werk was ging het vlotjes tot het af was.
- (techniek) het op toeren komen van een aandrijfmotor, machine etc.
- Een elektromotor heeft maar een korte aanloop maar de inschakelstroom is enorm.
- (sport) een loop of tred voorafgaand aan een sprong, duik, enzovoort
- Hij nam een aanloop en dook het water in.
- ▸ 'Trap die deur in heb ik gezegd! Moet ik het soms zelf doen?' Münster nam een aanloop.[2]
- ▸ In plaats daarvan loopt ze naar het raam, ze laat haar opgeheven handen met volle kracht tegen de ruit vallen, kaatst terug en neemt en neemt een nieuwe aanloop, en slaat met twee vlakke handen tegen het glas.[3]
- een inleiding
- Deze onderhandelingen vormen de aanloop tot de uiteindelijke wereldklimaattop.
- bezoek
- Het weer was prachtig en er was veel aanloop.
- aanloopfase, aanloopkleur, aanloopkosten, aanloopperiode, aanloopprobleem, aanlooptijd, aanloopverlies
- aanloopstroom, aanlooptijd, aanlooptransformator, aanloopweerstand
- aanloophaven, aanloophuis, aanlooproute, aanloopspreekuur
- starten
- inschakelverschijnsel, inslingeren, piekstroom, starten, opwarmtijd
- afzet, sprint, sprong, spurt, warming-up
- proloog, voorrede
- bezoeker, gast
- in de aanloop naar ...
- een aanloop nemen
2. het op toeren komen van een aandrijfmotor, machine etc.
3. een loop of tred voorafgaand aan een sprong, duik, enzovoort
aanloop
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanlopen
99 % |
van de Nederlanders;
|
99 % |
van de Vlamingen.[4]
|