bil

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord bil. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord bil, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je bil in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord bil is hier. De definitie van het woord bil zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanbil, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
De billen van een vrouw.
De billen van een man.
  • bil
  • In de betekenis van ‘achterdeel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bil billen
verkleinwoord billetje billetjes

de bilv / m

  1. (anatomie) elk van beide lichaamsdelen gevormd door de grote spieren die het bekken aan de achterkant bedekken
    • Ze ging met haar billen in het mos zitten. 
     Door het zweet en constante wrijving werd mijn huid tussen mijn dijen en billen bij elke stap opengeschuurd.[2]
  • Wie zijn billen (ver)brandt, moet op de blaren zitten.
Wie fouten maakt, moet met de gevolgen leven.
  • Als apen hoger klimmen willen, ziet men gauw hun blote billen
zich voornamer voordoen dan men in het echt is, met gezichtsverlies tot gevolg
  • Zien wie de blankste billen heeft
  • in zijn blote billen
naakt, bloot
  • iemand op de billen slaan
lijfstraf op de billen toedienen
  • iemand voor de billen geven
lijfstraf op de billen toedienen
  • met de billen bloot gaan
zijn fouten publiek maken
  • van bil gaan
geslachtsgemeenschap hebben
vervoeging van
billen

bil

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van billen
    • Ik bil. 
  2. gebiedende wijs van billen
    • Bil! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van billen
    • Bil je? 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


  • bil
Naar frequentie 333
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bil     bilen     biler     bilerne  
genitief   bils     bilens     bilers     bilernes  

bil, g

  1. (afkorting), (techniek), (verkeer) auto, automobiel



  • bil
Naar frequentie 485
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bil     bilen     biler     bilene  
genitief   bils     bilens     bilers     bilenes  

bil, m

  1. (afkorting), (techniek), (verkeer) auto, automobiel
    «Hver dag kjører flere tusen biler på norske veier uten ansvarsforsikring.»
    Elke dag rijden duizenden auto's op de Noorse wegen zonder verzekering.


  • bil
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bil     bilen     bilar     bilane  

bil, m

  1. (afkorting), (techniek), (verkeer) auto, automobiel


  • bil

bil

  1. mannelijk derde persoon enkelvoud verleden tijd van het imperfectieve werkwoord bít: (hij) sloeg
  2. mannelijk enkelvoud actief deelwoord van het imperfectieve werkwoord bít


  • bil
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bil     bilen     bilar     bilarna  
genitief   bils     bilens     bilars     bilarnas  
Naar frequentie 371

bil, g

  1. (afkorting), (techniek), (verkeer) auto
    «Vi har köpt en ny röd bil
    We hebben een nieuwe rode auto gekocht.