Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
bila. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
bila, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
bila in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
bila is hier. De definitie van het woord
bila zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
bila, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
de bila v / m
- (bedrijfskunde) (spreektaal) gesprek tussen twee personen over de oplossing van één of meer problemen
- In dit artikel zal ik het regulier bilateraal overleg (de bila) behandelen; in een volgend artikel behandel ik de salesmeeting en joint visit. [1]
- 'Wat? Is Marijke er niet? Hoezo heeft ze nú een bila? [2]
- Gesprekken vinden overal plaats, tijdens een werkoverleg, een bila met je leidinggevende, bij de koffieautomaat of tijdens strategische sessies. [3]
bila
- wanneer
- Werkwoordsvorm met het voorvoegsel bi-
bila
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bilegge
bila
- nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van bile
bila
- onbepaalde wijs, tweede vorm naast bile, zie aldaar
bila
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bila
har bila
- voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bila
bila
- voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van bila
bila
- gebiedende wijs bedrijvende vorm van bila
bila
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bile
har bila
- voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bile
bila
- voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van bile
bila
- gebiedende wijs bedrijvende vorm van bile
bila
- nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van bile
bila
- vrouwelijk derde persoon enkelvoud verleden tijd van het imperfectieve werkwoord bít: (zij) sloeg
- onzijdig derde persoon meervoud verleden tijd van het imperfectieve werkwoord bít: (zij) sloegen
- vrouwelijk enkelvoud actief deelwoord van het imperfectieve werkwoord bít
- onzijdig meervoud actief deelwoord van het imperfectieve werkwoord bít