Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
bokken. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
bokken, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
bokken in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
bokken is hier. De definitie van het woord
bokken zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
bokken, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
- bok zn met de uitgang -en
de bokken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord bok
- meervoudsvorm als officiële benaming (evenhoevigen) Caprinae (of geitachtigen) een onderfamilie uit de familie der holhoornigen (Bovidae), waartoe onder andere de geiten, schapen, gemzen en de muskusos behoren. De Tibetaanse antilope (Pantholops hodgsonii) wordt soms tot deze onderfamilie gerekend, en vaak gezien als de holhoornige die het nauwst aan de bokken verwant is
- grijsbokken, rietbokken, rietbokken en waterbokken
- aardbok, alpensteenbok, bergrietbok, blauwbok, blesbok, bohorrietbok, bontebok, bosbok, gaffelbok, gemsbok, geringelde smalbok, grijsbok, heldenbok, kleine kortschildbok, kleine wespenbok, litschiewaterbok, nevelvlekbok, Nubische steenbok, rietbok, Sharpes grijsbok, Siberische steenbok, springbok, waliasteenbok, waterbok, weverbok, zwartstreepsmalbok
- gestreepte bokvis, getailleerde boktor, Oost-Aziatische boktor, veranderlijke boktor
- bokachtig, bokbak, bokbenig, bokbier, bokhamer, bokhoef, Bokhoven, bokjas, bokkalf, bokkeling, bokkenbaai, bokkenbaard, bokkenfuif, bokkenhaar, bokkenhout, bokkenhuid, bokkenhuis, bokkenkatoen, bokkenkop, bokkenkruid, bokkenkuur, bokkenleder, bokkenleer, bokkenlul, bokkennoot, bokkenorchis, bokkenpit, bokkenpoot, bokkenpootje, bokkenpruik, bokkenrijder, bokkenruilder, bokkenslinger, bokkensprong, bokkenstank, bokkentuig, bokkenvel, bokkenvlees, bokkenvoer, bokkenvreter, bokkenwagen, bokkenzeil, bokkever, bokkig, bokkit, bokkleed, bokkraan, boklager, bokleger, bokpaal, bokraaf, bokraam, bokram, bokrechter, boksbaard, boksboon, bokschaap, bokschip, bokschipper, boksdoorn, boksdoren, bokshoef, bokshoorn, bokshoren, boksic, bokskalebas, bokskalf, boksnuitkever, boksnuitkevers, bokspeterselie, bokspoot, bokspringen, boksteunsel, boksvoet, boktakel, boktor, boktorren, bokvis, bokwater, bokwoning, bokzadel, bokzitting, schapen met bokken verdelen
bokken
- inergatief mokken omdat men zich verongelijkt voelt
- inergatief (van paarden) de achterhand in de lucht gooien
- (gewestelijk) zich vooroverbuigen, bukken.
1. mokken omdat men zich verongelijkt voelt
2. (van paarden) de achterhand in de lucht gooien
98 % |
van de Nederlanders;
|
97 % |
van de Vlamingen.[1]
|