data

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord data. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord data, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je data in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord data is hier. De definitie van het woord data zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vandata, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • da·ta
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gegevens, feiten’ voor het eerst aangetroffen in 1734 [1]
  • Afkomstig uit het Latijn, meervoud van datum

de datamv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord datum
  2. (informatica) gegevens, informatie
    • Nadat hij alle data in de computer had ingevoerd kon hij beginnen met de statistische verwerking daarvan. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]


data

  1. data; gegevens


data

  1. gegevens


data

  1. plat


  • da·ta
  • Afkomstig uit het Latijn, meervoud van datum
Naar frequentie 1678
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   data     m: dataen
o: dataet  
  data     dataene  
genitief   datas     m: dataens
o: dataets  
  datas     dataenes  

data m / o

  1. data, gegevens, personalia
  2. (informatica) data
  3. (afkorting), (verkorting) afkorting voor datateknologi
  • statistiske data
statistische gegevens

data, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van ]


  • da·ta
  • Afkomstig uit het Latijn, meervoud van datum
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   data     dataet     data     dataa  

data o

  1. (informatica) data, gegevens, personalia
  2. (informatica) data
  3. (afkorting), (verkorting) afkorting voor datateknologi
  • tekniske data
technische gegevens

data

  1. verouderde spelling of vorm van dataa tot 2012
(verouderd) bepaalde vorm nominatief meervoud van data, o


  • da·ta

data

  1. (tijdrekening) datum; een tijdsaanduiding die bestaat uit een dag(nummer), een maand en een jaar


data

  1. (informatica) data; gegevens


vervoeging van
datar

data

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van datar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van datar


  • da·ta
  • Afgeleid van het zelfstandige naamwoord datum

data omv

  1. data; gegevens, informatie

data

  1. genitief enkelvoud van datum
  2. nominatief meervoud van datum
  3. accusatief meervoud van datum
  4. vocatief meervoud van datum