grillen

• Geluid:  grillen    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈɣrɪlə(n) / (2 lettergrepen)

• gril·len

• van Engels  grill ww , op te vatten als afgeleid van grill met het achtervoegsel -en, in de betekenis van ‘roosteren’ aangetroffen vanaf 1961 ^{[1] [2]}
• mogelijk uit  rillen ww  onder invloed van  gruwen ww  en  griezelen ww , er kan ook een verband zijn met Middelnederlands  gril bn  "driftig, opvliegend" ^{[3] [4] [5]}

grillen

1. overgankelijk, (kookkunst) bruinen en braden op een open rooster (grill) boven een warmtebron

   • Gebruik bij het grillen van vlees, gevogelte en vis altijd een druipschaal om uitlopend vet en vleessappen op te vangen. 

   ▸ Bij het eerstvolgende open veldje aan het water gooiden we onze spullen neer. Ik wilde dolgraag een keer verse vis vangen en op een kampvuurtje grillen.^[6]

• grilleren, roosteren

• steengrillen

• grilkijker, grillade, grilling

grillen

1. inergatief huiveren van kou of angst
2. inergatief kwaad zijn

de  grillen mv

1. meervoud van het zelfstandig naamwoord gril (B)

• Het woord grillen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "grillen" herkend door:

• Zie Wikipedia voor meer informatie.