merke

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord merke. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord merke, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je merke in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord merke is hier. De definitie van het woord merke zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanmerke, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • mer·ke
vervoeging van
merken

merke

  1. aanvoegende wijs van merken


  • mer·ke
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord merkja.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
merke
merker
merket
merka
merket
merka
Klasse 1 zwak

merke

  1. overgankelijk merken
    «Jeg merket at jeg var nervøs.»
    Ik merkte dat ik nerveus was.
  2. overgankelijk markeren
    «Løypa er merket med røde bånd.»
    De loipe is met rode tape gemarkeerd.

ikke la seg merke med noe

  • Niets laten merken.
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord merki.

merke o

  1. merk, teken
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   merke     merket     merker     merkene
merka  
genitief   merkes     merkets     merkers     merkenes
merkas  


  • mer·ke
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord merkja.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
merke
merkar
merka
merka
Klasse 1 zwak

merke

  1. overgankelijk merken
  2. overgankelijk markeren
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord merki.

merke o

  1. merk, teken
o enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   merke     merket     merke     merka  
genitief                        
bijvorm enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief                     merki  
genitief