Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
rist. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
rist, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
rist in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
rist is hier. De definitie van het woord
rist zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
rist, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘bundel (van vlas e.d.)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1380 [1] [2]
de rist v / m
- een groep zaken die op regelmatige wijze zijn geordend
- De regering nam een rist beslissingen.
rist
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rissen
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rissen
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van rissen
rist
- enkelvoud tegenwoordige tijd van risten
- gebiedende wijs van risten
29 % |
van de Nederlanders;
|
50 % |
van de Vlamingen.[3]
|
- Zelfstandig naamwoord 1: ontleend aan het Oudnoorse zelfstandige naamwoord rist
- Zelfstandig naamwoord 3 en 4: afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord hreistr
- Zelfstandig naamwoord 5: afkomstig uit het Nederduits
Zelfstandig naamwoord 1:
rist, m / v
- rooster
Zelfstandig naamwoord 2:
rist, o
- (het) schudden
(van) nee knikken, met het hoofd nee schudden, (van) nee schudden, schuddebollen
iets uit zijn mouw schudden
schudden van het lachen
Zelfstandig naamwoord 3:
rist, o
- (zoötomie) schub (van vissen)
Zelfstandig naamwoord 4:
rist, o
- onbepaalde vorm genitief enkelvoud van rist
Zelfstandig naamwoord 5:
rist
- rust, gebruikt alleen in de uitdrukking: ikke ha rist eller ro (på seg)