stick

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord stick. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord stick, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je stick in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord stick is hier. De definitie van het woord stick zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanstick, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stick
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels.
enkelvoud meervoud
naamwoord stick sticks
verkleinwoord stickje stickjes

Zelfstandig naamwoord

de stickm

  1. staafvormig voorwerp
  2. (sport) een slaghout bij (ijs)hockey, een hockeystick
    • Bij hockey wordt gebruik gemaakt van sticks. 
  3. (sport) idem gebruikt bij golf, een golfclub
  4. (informatica) een USB-stick of memorystick
    • Geef me je stickje maar even, dan kan ik de bestanden kopiëren. 
  5. een wietstick of joint (meestal stickie genoemd)
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
stick sticks

Zelfstandig naamwoord

stick

  1. stok
  2. tak
vervoeging
onbepaalde wijs to  stick 
he/she/it  sticks 
verleden tijd  sticked 
voltooid
deelwoord
 sticked 
onvoltooid
deelwoord
 sticking 
gebiedende wijs  stick 

Werkwoord

stick

  1. steken
  2. plakken