be

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord be. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord be, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je be in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord be is hier. De definitie van het woord be zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanbe, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: BeBE, , , ,


be

  1. eed


Naar frequentie 2
Middelengels: been
Angelsaksisch: bēon (zijn, worden)
Germaans: *beuną (zijn, bestaan)
Indo-Europees: *bʰew- (groeien, worden, verschijnen)
  • Verwant in Germaans:
West: Nederlands: ben, Schots: be, Duits/Fries: bin, Oudfries: bim, Jiddisch: בין (bin), Nedersaksisch: bün
vervoeging
onbepaalde wijs to  be 
he/she/it  is 
verleden tijd  was 
voltooid
deelwoord
 been 
onvoltooid
deelwoord
 being 
gebiedende wijs  be 

be

  1. koppelwerkwoord zijn , wezen
    «The car is fast.»
    De auto is snel.
  2. hulpwerkwoord ~ + voltooid deelwoord: vormt de lijdende vorm: worden
    «This is seen as treason.»
    Dit wordt als verraad gezien.
  3. hulpwerkwoord ~ + voltooid deelwoord: vormt de voltooide tijd van sommige ergatieve werkwoorden.
    «He is gone.»
    Hij is weggegaan.
  4. onovergankelijk zijn , zich bevinden
    «Where can he be
    Waar kan hij zijn?
Andere vormen
persoon tegenwoordig verleden
I am was
thou* art* wast*
he, she, it is was
we are were
you are were
they are were
*De thou vormen zijn verouderd,
you wordt ook voor het enkelvoud gebruikt.



be

  1. in


  • be
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord biðja
Naar frequentie 368
vervoeging
onbepaalde wijs be
tegenwoordige tijd ber
verleden tijd ba
bad
voltooid
deelwoord
bedt
onvoltooid
deelwoord
beende
lijdende vorm bes
gebiedende wijs be
vervoegingsklasse Klasse 5 sterk
opmerking

be

  1. , overgankelijk bidden, smeken, verzoeken, vragen
    «Hvem har bedt deg om å gjøre det?»
    Wie heeft je gevraagd om dat te doen?
  2. overgankelijk inviteren, uitnodigen
    «Vi har tenkt å be åtti gjester til bryllupet.»
    Wij hebben gedacht tachtig gasten voor de bruiloft uit te nodigen.
  3. overgankelijk, (religie) bidden (praten met God)
    «Det ble bedt for paven i kirkene.»
    In de kerken werd voor de paus gebeden.


  • be
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord biðja
vervoeging
onbepaalde wijs be
tegenwoordige tijd ber
bed
verleden tijd bad
voltooid
deelwoord
bedd
bedt
onvoltooid
deelwoord
bedande
lijdende vorm bedast
gebiedende wijs be
vervoegingsklasse onregelmatig
opmerking

be

  1. , overgankelijk bidden, smeken, verzoeken, vragen
  2. overgankelijk inviteren, uitnodigen
  3. overgankelijk, (religie) bidden (praten met God)