Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
borg. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
borg, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
borg in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
borg is hier. De definitie van het woord
borg zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
borg, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
de borg m
- (financieel) iemand die garant staat voor een eventueel te betalen bedrag, de borgsteller
- Hij was bereid als borg op te treden.
- (financieel) borgsom, borgtocht, waarborgsom, cautie, onderpand
- Als je het huurhuis weer in de originele staat aflevert krijg je de borg terug.
- (dierkunde) een gecastreerd mannetjesvarken
- (techniek) ketting of touw om iets mee vast te zetten, of een daarvoor bedoeld machineonderdeel
1. iemand die garant staat voor een eventueel te betalen bedrag
2. borgsom, borgtocht, waarborgsom, cautie
3. een gecastreerd mannetjesvarken
borg
- enkelvoud verleden tijd van bergen
- Ik borg.
- Jij borg.
- Hij, zij, het borg.
borg
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van borgen
- gebiedende wijs van borgen
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van borgen
99 % |
van de Nederlanders;
|
97 % |
van de Vlamingen.
|
borg, v
- (bouwkunde) burcht, kasteel, vesting
- (geologie) klip, rots
- (politiek) gemeente, stad, grootstad
- «Flestar borgir hafa miðbæjarkjarna.»
- De meeste steden hebben een centrale kern.
- (spel) vrije ruimte in kinderspel (waar je niet "gepakt" kunt worden)
staat en stad
borg
- datief onbepaald vrouwelijk enkelvoud van borg
borg
- accusatief onbepaald vrouwelijk enkelvoud van borg