Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
chien. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
chien, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
chien in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
chien is hier. De definitie van het woord
chien zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
chien, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
- van het Latijnse canis (hond)
chien m
- (roofdieren) hond
- (dierkunde) reu
- haan (onderdeel van een geweer)
- arriver comme un chien dans un jeu de quille
zeer ongelegen komen (letterlijk: als een hond in een kegelspel belanden)
- chien de garde
waakhond
- coiffé à la chien
met wilde haren
- comme chat et chien
als kat en hond (in voortdurende ruzie)
- de chien
miserabel, rot (letterlijk: honds)
- entre chien et loup
in de schemering (letterlijk: tussen hond en wolf)
- mal de chien
hevige pijn
- métier de chien
slechte baan (letterlijk: hondenbaan)
- ne pas valoir les quatre fers d'un chien
geen knip voor de neus waard zijn, niets waard zijn (letterlijk: geen vier hondenhoefijzers waard zijn)
- nom d'un chien
verrek
- se regarder en chiens de faïence
elkaar strak en boos aankijken (letterlijk: naar elkaar kijken als honden van aardewerk)
- temps de chien
slecht weer (letterlijk: hondenweer)
- vie de chien
slecht leven (letterlijk: hondenleven)
- bon chien chasse race
de appel valt niet ver van de boom (de kinderen lijken op de ouders)
- qui veut noyer son chien, l'accuse de la rage
wie een hond wil slaan, kan gemakkelijk een stok vinden (voor iets kwaads vindt men gemakkelijk een voorwendsel)
chien
- (spreektaal) gierig, vrekkig