der

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord der. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord der, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je der in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord der is hier. De definitie van het woord der zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vander, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: her en derděr


  • der

der

  1. genitief meervoud van de bepaalde lidwoorden de en het; in modern Nederlands meestal vervangen door van plus lidwoord
    • Het Koninkrijk der Nederlanden. 
  2. genitief en datief vrouwelijk enkelvoud van het bepaalde lidwoord de; in modern Nederlands meestal vervangen door van plus lidwoord
    • Hij is een van de grootste schrijvers der aarde. 
92 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • IPA: /deːɐ̯/
  • der

der

  1. nominatief enkelvoud mannelijk van van het bepaald lidwoord
    «Der Mann ist hübsch.»
    De man is mooi.
  2. genetief enkelvoud vrouwelijk van het bepaald lidwoord
  3. genetief meervoud vrouwelijk van het bepaald lidwoord
  4. datief enkelvoud vrouwelijk van het bepaald lidwoord


m v o mv
nominatief die die dat die
genitief des der des der
datief dien der dien dien
accusatief dien die dat die

der

  1. genitief v en mv van het bepaald lidwoord: der
  2. datief v van het bepaald lidwoord: de


  • der
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord þar.
Naar frequentie 45

der

  1. daar
    «Jeg kan være der klokka sju.»
    Ik kan om zeven uur daar zijn.

der

  1. der, waarbij
    «Noen har det som en trivelig hobby der målet er å plukke mest mulig.»
    Sommigen hebben het als een leuke hobby waarbij het ​​doel is zo veel mogelijk te plukken.


  • der
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord þar.

der

  1. daar

der

  1. der


  • der

der, m

  1. de
    «Der Belsnickel kummt uff em 24. Diesember un er bringt Sache fer die Kinner.»
    De Belsnickel komt op 24 december en brengt dingen voor de kinderen.


  • der

der

  1. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van drať


  • der

der

  1. informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord drát