dijk

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord dijk. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord dijk, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je dijk in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord dijk is hier. De definitie van het woord dijk zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vandijk, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
DijkDwarsprofiel
  • dijk
  • In de betekenis van ‘aarden wal’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1035 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord dijk dijken
verkleinwoord dijkje dijkjes

de dijkm

  1. (waterbeheer) een opgeworpen aarden wal op het land meestal bestemd als waterkering ter directe bescherming van het achterliggende land
    • De dijk langs de rivier was erg bochtig. 
  2. een kunstmatig aangelegde, hoger gelegen, rechte weg door een (voormalig) moerassig gebied, moerdijk (?)
    • De spoorweg was op een dijk gebouwd 
  • Aan de dijk gezet worden
Afgedankt, ontslagen worden
  • Dat zet geen zoden aan de dijk
Daar schieten we niets mee op
  • Wie niet dijken wil moet wijken
Men moet kiezen of delen
  • Een kerel als een dijk
Een stevige kerel [2]
vervoeging van
dijken

dijk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dijken
    • Ik dijk. 
  2. gebiedende wijs van dijken
    • Dijk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dijken
    • Dijk je? 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]