hund

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord hund. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord hund, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je hund in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord hund is hier. De definitie van het woord hund zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanhund, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
En hund
Een hond (beagle)


  • Afkomstig van het Oudnoordse zelfstandige naamwoord hundr
Naar frequentie 621
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hund     hunden     hunde     hundene  
genitief   hunds     hundens     hundes     hundenes  

hund, g

  1. (roofdieren) Canis lupus familiaris op Wikispecies, hond
    «Jeg er ikke bange for hunde
    Ik ben niet bang voor honden.


hund

  1. accusatief onbepaald mannelijk enkelvoud van hundur


Naar frequentie 2257

hund

  1. accusatief onbepaald mannelijk enkelvoud van hundur


  • hund
  • Afkomstig van het Oudnoordse zelfstandige naamwoord  hundr zn 
Naar frequentie 923
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hund     hunden     hunder     hundene  
genitief   hunds     hundens     hunders     hundenes  

hund, m

  1. (roofdieren) Canis lupus familiaris op Wikispecies, hond
    «Er hunden din vaksinert?»
    Is je hond ingeënt?


  • hund
  • Afkomstig van het Oudnoordse zelfstandige naamwoord  hundr zn 
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hund     hunden     hundar     hundane  

hund, m

  1. (roofdieren) Canis lupus familiaris op Wikispecies, hond
    «Kor lenge kan ein hund vere åleine?»
    Hoe lang kan een hond alleen zijn?


hund

  1. accusatief onbepaald mannelijk enkelvoud van hundr


  • Afkomstig van het Oudzweedse woord hunder
Naar frequentie 730
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hund     hunden     hundar     hundarna  
genitief   hunds     hundens     hundars     hundarnas  

hund, g

  1. (roofdieren) Canis lupus familiaris op Wikispecies, hond
    «Hunden är ett orent djur i den muslimska världen.»
    De hond is een onrein dier in de islamwereld.
  2. (figuurlijk), (pejoratief), (scheldwoord) hork, kinkel, lomperd, proleet, schoft, snotolf, vlegel
  3. (medisch) gebruikt in de uitdrukking röda hund: rodehond, rubella
  • Hunden är människans bästa vän.
De hond is de beste vriend van de mens.
  • Här ligger en hund begraven.
Hier zit de kneep.
  • slita hund
  • röda hund
rodehund, rubella