pis

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord pis. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord pis, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je pis in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord pis is hier. De definitie van het woord pis zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanpis, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pis -
verkleinwoord pisje pisjes

Zelfstandig naamwoord

de pism

  1. urine
    • Hij stond met zijn laars in de pis. 
     Wanneer hij 's ochtends wakker werd onder zijn Noorse donzen dekbed, het enige wat hij had bijgedragen aan de inrichting, de Zweden gaven er nog steeds de voorkeur aan om onder gewone dekens kou te lijden, lag er een dunne ijslaag op het waswater in de kan bij zijn wastafelkast, soms was zelfs de pis in de van een blauw patroon voorziene pot onder het bed bevroren.
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
pissen

pis

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pissen
    • Ik pis. 
  2. gebiedende wijs van pissen
    • Pis! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pissen
    • Pis je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Frans

Uitspraak
Woordafbreking
  • pis
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontwikkeld uit Oudfrans peiz, piz borst (uit Latijn pectus, voor het eerst aangetroffen in 980.
  • Ontwikkeld uit Latijn peius, o peior, de vergelijkende trap van malus.
  • Spreektaalvorm van puis.
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  pis     le pis     pis     les pis  

Zelfstandig naamwoord

pis m

  1. (zoötomie) uier, de melkklier van een melkdier
  2. (schertsend) vrouwenborst
  3. (zoötomie) speen
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  pis     le pis     pis     les pis  

Zelfstandig naamwoord

pis m

  1. (verouderd) het slechtste
Synoniemen

Bijwoord

pis

  1. slechter

Bijwoord

pis

  1. (spreektaal) dan, toch

Voegwoord

pis

  1. (spreektaal) dan, toen, en

Tussenwerpsel

pis

  1. (Canada) jammer dan!

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron pis2 in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr
  2. Bronlink Weblink bron pis1 in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr


Iers

  enkelvoud meervoud
nominatief pis piseanna
genitief pise

Zelfstandig naamwoord

pis v

  1. (groente) erwt


Turks

Woordafbreking
  • pis
stellend vergrotend overtreffend
pis daha pis en pis

Bijvoeglijk naamwoord

pis

  1. vies, vuil, smerig
Synoniemen
Antoniemen