rut

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord rut. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord rut, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je rut in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord rut is hier. De definitie van het woord rut zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanrut, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: , Rut, rút
  • rut
stellend
onverbogen rut
verbogen -

rut

  1. (verouderd) niets (meer) bezittend
    • Eylacen nu ist te mijnent al rut en pover [4]
  2. (kaartspel) al zijn inzet verspeeld hebbend (ook bij andere spelletjes)
    • Eerst begin je (voor veel geld) zes maanden op proef, daarna word je leerling (kost extra), speciaal leerling (kost extra), speciaal Hubbard-leerling (kost extra), erkend Hubbard-leerling (kost extra), erkend scientoloog (kost extra), professioneel auditeur (kost extra), en dan vergeet ik nog enkele tussenstadia (kosten allemaal extra). Geheel bovenaan de trap bevinden zich de Power-mensen, die speciale bevoegdheden hebben gekregen, maar in ruil daarvoor volkomen rut zijn. [5]
    • Hoeveel centen heb je? vroeg Herman. Hugo hield hem zijn geopende hand met het geld voor. Ik zal voor je spelen, zei hij, als ik dit potje verlies, ben ik rut. [6]
enkelvoud meervoud
naamwoord rut -
verkleinwoord - -

het ruto

  1. (plantkunde) wilde begroeiing, in het bijzonder gebruikt voor planten aan de waterkant
  2. (mijnbouw), (transport) reminstallatie in het transportsysteem in een steenkolenmijn
    • In de doortocht lagen twee sporen tot vlak voor het front, de aflopende beladen wagen trok door middel van een staalkabel de lege op. Aan een speciaal hiervoor geplaatste stijl hing het ‘rut’, een lichte remschijf met houten klossen. [7]
enkelvoud meervoud
naamwoord rut -
verkleinwoord - -

de rutm

  1. gepraat
25 % van de Nederlanders;
28 % van de Vlamingen.[8]


enkelvoud meervoud
rut ruts

rut

  1. groef, inkeping, voor
  2. gewone gang van zaken, routine, sleur
  3. (dierkunde) bronst, paartijd
vervoeging
onbepaalde wijs to  rut 
he/she/it  ruts 
verleden tijd  rutted 
voltooid
deelwoord
 rutted 
onvoltooid
deelwoord
 rutting 
gebiedende wijs  rut 
  1. overgankelijk groeven/voren maken in
  2. onovergankelijk, (dierkunde) bronstig zijn







  • rut
Naar frequentie > 50000

rut

  1. gebiedende wijs van rute


  • rut

rut

  1. gebiedende wijs van ruta

rut

  1. gebiedende wijs van rute