Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
leed. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
leed, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
leed in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
leed is hier. De definitie van het woord
leed zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
leed, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
- In de betekenis van ‘verdriet, schade’ voor het eerst aangetroffen in 1100
het leed o
- verdriet en pijn
- Er is hem behoorlijk wat leed aangedaan.
door het verdriet of de pijn van een ander kun je je eigen verdriet en pijn beter verdragen
allerlei plezierige en droevige dingen met elkaar beleefd hebben
leed
- onaangenaam
- Iets met lede ogen aanzien
jaloers zijn, iets met spijt aanzien
leed
- enkelvoud verleden tijd van lijden
- Ik leed.
- Jij leed.
- Hij, zij, het leed.
- ▸ Maar mijn basisschoolleraar zei vroeger al dat ik leed aan verbale diarree, omdat ik steeds maar aan het praten was.
99 % |
van de Nederlanders;
|
99 % |
van de Vlamingen.
|
leed o
- lied
- muziekstuk, compositie
- handelsmerk
|
enkelvoud
|
meervoud
|
geheel
|
gemuteerd
|
verkleind
|
gemuteerd verkleind
|
geheel
|
gemuteerd
|
verkleind
|
gemuteerd verkleind
|
nominatief
|
leed |
- |
leedke |
- |
leejer |
- |
leedkes |
-
|
genitief
|
leeds |
- |
leedkes |
- |
leejer |
- |
leedkes |
-
|
locatief
|
ledes |
- |
ledeske |
- |
ledese |
- |
ledeskes |
-
|
datief
|
lede |
- |
leedke |
- |
leejer |
- |
leedkes |
-
|
accusatief
|
leed |
- |
leedke |
- |
leejer |
- |
leedkes |
-
|
leed
- gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van leer