lens

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord lens. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord lens, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je lens in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord lens is hier. De definitie van het woord lens zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanlens, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
oog

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lens
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘slap, krachteloos’ voor het eerst aangetroffen in 1588
  • mogelijk via Engels lens van lens "linze", vanwege de overeenkomst in vorm
enkelvoud meervoud
naamwoord lens lenzen
verkleinwoord lensje lensjes

Zelfstandig naamwoord

de lensv / m

  1. (optica) een geslepen stuk transparant materiaal dat lichtstralen breekt
  2. (fotografie) een stelsel van lenzen(1) of lensdelen dat op een camera zit zodat er een scherp beeld op de film of CCD wordt geprojecteerd
    • Met welke lens ga je die foto nemen? 
  3. (optica) een zeer kleine glazen of kunststof lens(1) die men direct op de oogbol plaatst ter vervanging van een bril.
    • Lenzen staan je veel beter dan een bril! 
  4. (verouderd) een langgerekt wapen waarmee walvissen doorstoken werden
  5. (anatomie) deel van het oog dat de lichtstralen breekt
  6. pen, spie
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen lens lenzer lenst
verbogen lenze lenzere lenste
partitief lens lenzers -

Bijvoeglijk naamwoord

lens

  1. lek, lam
  2. leeg
    • Als je niet normaal doet, dan sla ik je lens. 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
lensen

lens

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lensen
    • Ik lens. 
  2. gebiedende wijs van lensen
    • Lens! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lensen
    • Lens je? 

Werkwoord

vervoeging van
lenzen

lens

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lenzen
    • Ik lens. 
  2. gebiedende wijs van lenzen
    • Lens! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lenzen
    • Lens je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Woordherkomst en -opbouw
  • van lens "linze", vanwege de overeenkomst in vorm

Zelfstandig naamwoord

lens

  1. (optica) lens
  2. (fotografie) lens
  3. lens, contactlens


Latijn

Woordafbreking
  • lens

Zelfstandig naamwoord

lens v

  1. (plantkunde) (voeding) linze
Overerving en ontlening
Verbuiging

Zelfstandig naamwoord

lens m

  1. (dierkunde) neet
Verbuiging