vervoeging van de bedrijvende vorm van afknallen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afknallen | af te knallen | ||||||
toekomend | zullen afknallen af zullen knallen |
te zullen afknallen af te zullen knallen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | afgeknald | te afgeknald | ||||||
toekomend | afgeknald zullen | afgeknald te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
afknallend | afgeknald | ev. knal af |
mv. verouderd knalt af |
knalle af (bijzin) afknalle | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | knal af | knalt af | knalt af | knalt af | knalt af | knallen af | knallen af | knallen af | |
verleden (o.v.t.) | knalde af | knalde af | knalde af | knalde af | knalde af | knalden af | knalden af | knalden af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afknallen | zult/zal afknallen | zult/zal afknallen | zult afknallen | zal afknallen | zullen afknallen | zullen afknallen | zullen afknallen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afknallen | zou afknallen | zou(dt) afknallen | zoudt afknallen | zou afknallen | zouden afknallen | zouden afknallen | zouden afknallen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | afknal | afknalt | afknalt | afknalt | afknalt | afknallen | afknallen | afknallen | |
verleden (o.v.t.) | afknalde | afknalde | afknalde | afknalde | afknalde | afknalden | afknalden | afknalden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afknallen af zal knallen |
zult/zal afknallen af zult/zal knallen |
zult/zal afknallen af zult/zal knallen |
zult afknallen af zult knallen |
zal afknallen af zal knallen |
zullen afknallen af zullen knallen |
zullen afknallen af zullen knallen |
zullen afknallen af zullen knallen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afknallen af zou knallen |
zou afknallen af zou knallen |
zou(dt) afknallen af zou(dt) knallen |
zoudt afknallen af zoudt knallen |
zou afknallen af zou knallen |
zouden afknallen af zouden knallen |
zouden afknallen af zouden knallen |
zouden afknallen af zouden knallen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |