vervoeging van de bedrijvende vorm van aflangen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aflangen | af te langen | ||||||
toekomend | zullen aflangen af zullen langen |
te zullen aflangen af te zullen langen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgelangd | te hebben afgelangd | ||||||
toekomend | afgelangd zullen hebben | afgelangd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
aflangend | afgelangd | ev. lang af |
mv. verouderd langt af |
lange af (bijzin) aflange | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | lang af | langt af | langt af | langt af | langt af | langen af | langen af | langen af | |
verleden (o.v.t.) | langde af | langde af | langde af | langde af | langde af | langden af | langden af | langden af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aflangen | zult/zal aflangen | zult/zal aflangen | zult aflangen | zal aflangen | zullen aflangen | zullen aflangen | zullen aflangen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aflangen | zou aflangen | zou(dt) aflangen | zoudt aflangen | zou aflangen | zouden aflangen | zouden aflangen | zouden aflangen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | aflang | aflangt | aflangt | aflangt | aflangt | aflangen | aflangen | aflangen | |
verleden (o.v.t.) | aflangde | aflangde | aflangde | aflangde | aflangde | aflangden | aflangden | aflangden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aflangen af zal langen |
zult/zal aflangen af zult/zal langen |
zult/zal aflangen af zult/zal langen |
zult aflangen af zult langen |
zal aflangen af zal langen |
zullen aflangen af zullen langen |
zullen aflangen af zullen langen |
zullen aflangen af zullen langen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aflangen af zou langen |
zou aflangen af zou langen |
zou(dt) aflangen af zou(dt) langen |
zoudt aflangen af zoudt langen |
zou aflangen af zou langen |
zouden aflangen af zouden langen |
zouden aflangen af zouden langen |
zouden aflangen af zouden langen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgelangd | hebt afgelangd | hebt/heeft afgelangd | hebt afgelangd | heeft afgelangd | hebben afgelangd | hebben afgelangd | hebben afgelangd | |
verleden (v.v.t.) | had afgelangd | had afgelangd | had afgelangd | hadt afgelangd | had afgelangd | hadden afgelangd | hadden afgelangd | hadden afgelangd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgelangd hebben | zal/zult afgelangd hebben | zult/zal afgelangd hebben | zult afgelangd hebben | zal afgelangd hebben | zullen afgelangd hebben | zullen afgelangd hebben | zullen afgelangd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgelangd hebben | zou afgelangd hebben | zou/zoudt afgelangd hebben | zoudt afgelangd hebben | zou afgelangd hebben | zouden afgelangd hebben | zouden afgelangd hebben | zouden afgelangd hebben |