vervoeging van de bedrijvende vorm van afschaduwen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afschaduwen | af te schaduwen | ||||||
toekomend | zullen afschaduwen af zullen schaduwen |
te zullen afschaduwen af te zullen schaduwen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgeschaduwd | te hebben afgeschaduwd | ||||||
toekomend | afgeschaduwd zullen hebben | afgeschaduwd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
afschaduwend | afgeschaduwd | ev. schaduw af |
mv. verouderd schaduwt af |
schaduwe af (bijzin) afschaduwe | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | schaduw af | schaduwt af | schaduwt af | schaduwt af | schaduwt af | schaduwen af | schaduwen af | schaduwen af | |
verleden (o.v.t.) | schaduwde af | schaduwde af | schaduwde af | schaduwde af | schaduwde af | schaduwden af | schaduwden af | schaduwden af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afschaduwen | zult/zal afschaduwen | zult/zal afschaduwen | zult afschaduwen | zal afschaduwen | zullen afschaduwen | zullen afschaduwen | zullen afschaduwen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afschaduwen | zou afschaduwen | zou(dt) afschaduwen | zoudt afschaduwen | zou afschaduwen | zouden afschaduwen | zouden afschaduwen | zouden afschaduwen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | afschaduw | afschaduwt | afschaduwt | afschaduwt | afschaduwt | afschaduwen | afschaduwen | afschaduwen | |
verleden (o.v.t.) | afschaduwde | afschaduwde | afschaduwde | afschaduwde | afschaduwde | afschaduwden | afschaduwden | afschaduwden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afschaduwen af zal schaduwen |
zult/zal afschaduwen af zult/zal schaduwen |
zult/zal afschaduwen af zult/zal schaduwen |
zult afschaduwen af zult schaduwen |
zal afschaduwen af zal schaduwen |
zullen afschaduwen af zullen schaduwen |
zullen afschaduwen af zullen schaduwen |
zullen afschaduwen af zullen schaduwen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afschaduwen af zou schaduwen |
zou afschaduwen af zou schaduwen |
zou(dt) afschaduwen af zou(dt) schaduwen |
zoudt afschaduwen af zoudt schaduwen |
zou afschaduwen af zou schaduwen |
zouden afschaduwen af zouden schaduwen |
zouden afschaduwen af zouden schaduwen |
zouden afschaduwen af zouden schaduwen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgeschaduwd | hebt afgeschaduwd | hebt/heeft afgeschaduwd | hebt afgeschaduwd | heeft afgeschaduwd | hebben afgeschaduwd | hebben afgeschaduwd | hebben afgeschaduwd | |
verleden (v.v.t.) | had afgeschaduwd | had afgeschaduwd | had afgeschaduwd | hadt afgeschaduwd | had afgeschaduwd | hadden afgeschaduwd | hadden afgeschaduwd | hadden afgeschaduwd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeschaduwd hebben | zal/zult afgeschaduwd hebben | zult/zal afgeschaduwd hebben | zult afgeschaduwd hebben | zal afgeschaduwd hebben | zullen afgeschaduwd hebben | zullen afgeschaduwd hebben | zullen afgeschaduwd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeschaduwd hebben | zou afgeschaduwd hebben | zou/zoudt afgeschaduwd hebben | zoudt afgeschaduwd hebben | zou afgeschaduwd hebben | zouden afgeschaduwd hebben | zouden afgeschaduwd hebben | zouden afgeschaduwd hebben |