vervoeging van de bedrijvende vorm van afzwerven | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afzwerven | af te zwerven | ||||||
toekomend | zullen afzwerven af zullen zwerven |
te zullen afzwerven af te zullen zwerven | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgezworven | te hebben afgezworven | ||||||
toekomend | afgezworven zullen hebben | afgezworven te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
afzwervend | afgezworven | ev. zwerf af |
mv. verouderd zwerft af |
zwerve af (bijzin) afzwerve | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | zwerf af | zwerft af | zwerft af | zwerft af | zwerft af | zwerven af | zwerven af | zwerven af | |
verleden (o.v.t.) | zwierf af | zwierf af | zwierf af | zwierf af | zwierf af | zwierven af | zwierven af | zwierven af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afzwerven | zult/zal afzwerven | zult/zal afzwerven | zult afzwerven | zal afzwerven | zullen afzwerven | zullen afzwerven | zullen afzwerven | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afzwerven | zou afzwerven | zou(dt) afzwerven | zoudt afzwerven | zou afzwerven | zouden afzwerven | zouden afzwerven | zouden afzwerven | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | afzwerf | afzwerft | afzwerft | afzwerft | afzwerft | afzwerven | afzwerven | afzwerven | |
verleden (o.v.t.) | afzwierf | afzwierf | afzwierf | afzwierf | afzwierf | afzwierven | afzwierven | afzwierven | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afzwerven af zal zwerven |
zult/zal afzwerven af zult/zal zwerven |
zult/zal afzwerven af zult/zal zwerven |
zult afzwerven af zult zwerven |
zal afzwerven af zal zwerven |
zullen afzwerven af zullen zwerven |
zullen afzwerven af zullen zwerven |
zullen afzwerven af zullen zwerven | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afzwerven af zou zwerven |
zou afzwerven af zou zwerven |
zou(dt) afzwerven af zou(dt) zwerven |
zoudt afzwerven af zoudt zwerven |
zou afzwerven af zou zwerven |
zouden afzwerven af zouden zwerven |
zouden afzwerven af zouden zwerven |
zouden afzwerven af zouden zwerven | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgezworven | hebt afgezworven | hebt/heeft afgezworven | hebt afgezworven | heeft afgezworven | hebben afgezworven | hebben afgezworven | hebben afgezworven | |
verleden (v.v.t.) | had afgezworven | had afgezworven | had afgezworven | hadt afgezworven | had afgezworven | hadden afgezworven | hadden afgezworven | hadden afgezworven | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgezworven hebben | zal/zult afgezworven hebben | zult/zal afgezworven hebben | zult afgezworven hebben | zal afgezworven hebben | zullen afgezworven hebben | zullen afgezworven hebben | zullen afgezworven hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgezworven hebben | zou afgezworven hebben | zou/zoudt afgezworven hebben | zoudt afgezworven hebben | zou afgezworven hebben | zouden afgezworven hebben | zouden afgezworven hebben | zouden afgezworven hebben |