Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
bezoek. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
bezoek, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
bezoek in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
bezoek is hier. De definitie van het woord
bezoek zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
bezoek, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
het bezoek o
- het bezoeken, de visite
- Zij gingen even een bezoek afleggen.
- Het bezoek aan het museum was zeer de moeite waard.
- ▸ Dat dit een eenmalig bezoek betrof, stond bij haar vast.[1]
- de personen die op visite zijn of komen, de verzamelde bezoekers
- Ik kreeg zeer veel bezoek op mijn verjaardag.
- De museumdirecteur was heel blij met het vele bezoek dat de tentoonstelling mocht ontvangen.
2. de personen die op visite zijn of komen
bezoek
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezoeken
- gebiedende wijs van bezoeken
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezoeken
100 % |
van de Nederlanders;
|
100 % |
van de Vlamingen.[2]
|