vervoeging van de bedrijvende vorm van bijdrukken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bijdrukken | bij te drukken | ||||||
toekomend | zullen bijdrukken bij zullen drukken |
te zullen bijdrukken bij te zullen drukken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bijgedrukt | te hebben bijgedrukt | ||||||
toekomend | bijgedrukt zullen hebben | bijgedrukt te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
bijdrukkend | bijgedrukt | ev. druk bij |
mv. verouderd drukt bij |
drukke bij (bijzin) bijdrukke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | druk bij | drukt bij | drukt bij | drukt bij | drukt bij | drukken bij | drukken bij | drukken bij | |
verleden (o.v.t.) | drukte bij | drukte bij | drukte bij | drukte bij | drukte bij | drukten bij | drukten bij | drukten bij | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijdrukken | zult/zal bijdrukken | zult/zal bijdrukken | zult bijdrukken | zal bijdrukken | zullen bijdrukken | zullen bijdrukken | zullen bijdrukken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijdrukken | zou bijdrukken | zou(dt) bijdrukken | zoudt bijdrukken | zou bijdrukken | zouden bijdrukken | zouden bijdrukken | zouden bijdrukken | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | bijdruk | bijdrukt | bijdrukt | bijdrukt | bijdrukt | bijdrukken | bijdrukken | bijdrukken | |
verleden (o.v.t.) | bijdrukte | bijdrukte | bijdrukte | bijdrukte | bijdrukte | bijdrukten | bijdrukten | bijdrukten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijdrukken bij zal drukken |
zult/zal bijdrukken bij zult/zal drukken |
zult/zal bijdrukken bij zult/zal drukken |
zult bijdrukken bij zult drukken |
zal bijdrukken bij zal drukken |
zullen bijdrukken bij zullen drukken |
zullen bijdrukken bij zullen drukken |
zullen bijdrukken bij zullen drukken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijdrukken bij zou drukken |
zou bijdrukken bij zou drukken |
zou(dt) bijdrukken bij zou(dt) drukken |
zoudt bijdrukken bij zoudt drukken |
zou bijdrukken bij zou drukken |
zouden bijdrukken bij zouden drukken |
zouden bijdrukken bij zouden drukken |
zouden bijdrukken bij zouden drukken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bijgedrukt | hebt bijgedrukt | hebt/heeft bijgedrukt | hebt bijgedrukt | heeft bijgedrukt | hebben bijgedrukt | hebben bijgedrukt | hebben bijgedrukt | |
verleden (v.v.t.) | had bijgedrukt | had bijgedrukt | had bijgedrukt | hadt bijgedrukt | had bijgedrukt | hadden bijgedrukt | hadden bijgedrukt | hadden bijgedrukt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal bijgedrukt hebben | zal/zult bijgedrukt hebben | zult/zal bijgedrukt hebben | zult bijgedrukt hebben | zal bijgedrukt hebben | zullen bijgedrukt hebben | zullen bijgedrukt hebben | zullen bijgedrukt hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bijgedrukt hebben | zou bijgedrukt hebben | zou/zoudt bijgedrukt hebben | zoudt bijgedrukt hebben | zou bijgedrukt hebben | zouden bijgedrukt hebben | zouden bijgedrukt hebben | zouden bijgedrukt hebben |